Er is sprake van “werken onder spanning” als:
*een actief deel is een geleidend onderdeel van een elektrische installatie waarop bij normaal bedrijf spanning staat of kan staan met inbegrip van de nulgeleider.
Niet alleen het aanraken maar ook het in de buurt komen van actieve delen wordt gezien als ‘werken onder spanning’.
De gevarenzone is het gebied rondom een actief deel (definitie van “actief deel” vind je in het tekstblok hierboven). Hieronder vind je een overzicht van de minimale afstand die gehouden moet worden van actieve delen volgens de NEN 3140:
Activiteit |
Minimale afstand rondom actieve delen (gevarenzone) |
Meten |
5 centimeter |
Bedienen |
10 centimeter |
Overige werkzaamheden |
50 centimeter |
De gevarenzone kan worden verkleind door een isolerende afscherming of beveiligingsmiddel, zoals te zien in de afbeelding.
Alle werkzaamheden waarbij je ongeïsoleerde actieve delen aanraakt of waarbij het lichaam, met gereedschappen, hulpmiddelen of persoonlijke beschermingsmiddelen terecht kan komen in de gevarenzone zijn risicovol. Het zijn werkzaamheden waarbij een risico bestaat op elektrocutie en vlambogen.
Voel je je door een opdrachtgever onder druk gezet om onder spanning te werken? Voer de werkzaamheden dan niet uit, neem direct contact op met leidinggevende of de werkverantwoordelijke en leg de situatie uit.
Met een zeer lage spanning wordt het volgende bedoeld:
In de meeste situaties wordt het werken aan een onder zeer lage spanning staande installatie als veilig beschouwd. Voorbeelden van dit soort installaties zijn data-netwerken en 24V-sensoren op een machine.
In situaties waarin gewerkt wordt in een nauwe geleidende ruimte is werken aan een onder zeer lage spanning staande installatie verboden (NEN 3140 6.101).
In zeer uitzonderlijke situaties kan alleen de werkverantwoordelijke besluiten dat bepaalde werkzaamheden aan of bij een onder onveilige spanning staande installatie moeten worden verricht. Dit soort werkzaamheden mogen alleen worden uitgevoerd door medewerkers die hier speciaal voor zijn geïnstrueerd en hiervoor een speciale werkvergunning hebben ontvangen. De meeste monteurs hebben hier nooit mee te maken.
Stap 1, 2 en 3 zijn altijd van toepassing en verplicht. De meetpennen van dubbelpolige spanningsaanwijzer moeten zo geïsoleerd zijn dat ze geen kortsluiting kunnen veroorzaken.
Elektrotechnische metingen moeten bij voorkeur spanningsloos worden uitgevoerd. Helaas is dit vaak niet mogelijk. Bij het meten van spanning of stroom hangt het gevaar af van de meet-omgeving, de installatie waaraan wordt gemeten en de toegepaste meetapparatuur.
Let erop dat je de juiste PBM’s inzet. Links zie je welke beschermingsmiddelen wanneer moeten worden gebruikt om veilig te meten.
Let er daarnaast op dat je meetinstrument voldoende hoge stootspanning kan verdragen. Meetinstrumenten zijn ingedeeld in CAT I (max. 1,5 kV) t/m CAT IV (6kV). Op de aansluitbussen van het meetinstrument staat vermeld tot welke categorie het behoord. Meer informatie over het meetinstrument vind je in de gebruiksaanwijzing.